Op een dag vatte onze roshi – of rosama, zoals wij hem liefkozend noemden – zijn hele onderricht samen in één gebaar.
Het was shiku-nichi (een dag zonder werk, wanneer iedereen in bad ging) en we zaten voor gyocha (de theeceremonie) in twee lange rijen; rosama vooraan. De thee was geschonken en gedronken en nu kwam het plechtige moment voor de wijze woorden van de meester.
Hij zat diep in zichzelf verzonken op zijn zijden kussen, met gesloten ogen. Lang bleef het stil. Wij allen, monniken en leken, keken geduldig omlaag naar de tatami.
Tenslotte schraapte de roshi zijn keel en keek naar ons: ‘Ichiban taisetsu koto wa nan desuka?’ vroeg hij – ‘Wat is het allerbelangrijkste?’
Niemand antwoordde. We voelden wel aan dat iedere poging het ‘juiste’ antwoord te geven een vergissing zou zijn. Na een lange, plechtige pauze gaf rosama zelf het antwoord. Hij bracht zijn vuist omhoog en sloeg toen met een doffe klap op de bolling van de robe bij zijn buik. Ter hoogte van de ‘hara’. Ik keek vol ontzag uit mijn ooghoeken naar de meester – hem direct aankijken was ongepast – en zag hoe hij weer stil werd en terug in zichzelf keerde.
Tenslotte sprak hij nog een keer: ‘Dit was de teisho (dharma-toespraak) voor vandaag. ’ Hij vouwde zijn handen, maakte een diepe buiging en vertrok naar zijn kamer.
Het was voor ons overduidelijk wat hij had bedoeld. Tan-den was het woord dat hij eindeloos bleef herhalen: het centrum van de hara, onder de navel in de onderbuik. Probeer het maar eens: breng je aandacht daar, laat hem rusten in de hara en ontdek hoe stil je van binnen wordt.
Rosama spoorde ons aan om dag en nacht onze aandacht in de hara te houden om zo al het overbodige denken los te laten. ‘Osomi janakute’ zei hij ook vaak – kijk niet weg, laat je niet afleiden. Blijf aldoor gecentreerd in je hara. Of je nu de adem volgde in zazen of met de koan Mu werkte, dit was de instructie.
Met schitterende ogen placht roshi-sama het verhaaltje van Mu te vertellen: ‘Een monnik vroeg aan de zenmeester Joshu: “Heeft een hond ook Boeddha-natuur?” En grote, gróte meester Joshu antwoordde: “Mu”.’
Roshi-sama deed het voor, hij legde zijn gebalde vuist op de hara en fluisterde schor ‘Muuuuuuuu…’ terwijl hij de vuist langzaam van zich afduwde. Met deze koan was Harada Tangen roshi zelf tot zijn eerste kensho (spirituele opening) gekomen. Hij wilde het aan iedereen die het maar horen wilde, overbrengen: Geef alles aan Mu! Elke twijfel, elk verlangen, ieder idee – alleen maar ‘Muuuuu…’
Voordat je in welk concept ook blijft hangen, geef je helemaal aan Mu. En ontdek wie je werkelijk bent. Alleen maar bewustzijn.
Zijn naam Harada Tangen was eigenlijk een woordspeling. Veel Japanse familienamen hebben ‘hara’ of ‘da’ erin; beide betekenen ‘veld’ of ‘weide’. Harada zou een doorsnee naam kunnen zijn. Maar de klank hara betekent ook buik, en de klank da betekent ook ‘is’. Dus Harada klonk bij hem, voor wie met andere oren luisterde, als ‘het is de buik!’. En de naam Tangen klinkt voor wie het goed begrijpt bijna als tan-den (Chinees: tantien) die essentiële plek onder de navel.